Onze-Lieve-Vrouwekerk in Kortrijk (Leiestreek)
De bouw van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Kortrijk werd in 1199, op initiatief van graaf Boudewijn IX van Constantinopel opgestart. In december 1203 hield men de eerste eredienst in het koor van de nieuwe kapittelkerk.
De kerk speelde een belangrijke rol in de geschiedenis van het graafschap Vlaanderen. Ze lag binnen het grafelijk domein van Kortrijk dat, op uitzondering van het deel dat aan de Leie lag, volledig ommuurd en omwald was. Ze maakte zo deel uit van een burcht met een oppervlakte van ongeveer 1 hectare.
Boudewijn IX, die in 1202 op kruistocht vertrok en in april 1205 spoorloos verdween, zag de kerk nooit afgewerkt. Het was nochtans zijn bedoeling om hier de relikwie van het Heilig Haar onder te brengen, dat zijn grootoom Filips van de Elzas tijdens de derde kruistocht van het Heilig Land had meegebracht. In 1205 telde het kapittel 12 kanunniken en een deken.
De Fransen bouwden hier in 1300 en 1301 een dwangburcht bovenop de grafelijke burcht. Ze werd voorzien van een verdedigingsgracht (zie foto). Het driebeukig schip van de kerk en de kruisbeuk bevinden zich nog altijd in de originele toestand. Na de Guldensporenslag in 1302, die vlak in de buurt op het Groeningeveld plaatsvond, hingen de Vlamingen 500 gulden sporen van gedode Franse ridders in het koor op, als dank aan O.L.V. van Groeninge. Bretoense huursoldaten namen ze, samen met andere kostbaarheden van de kerk, in 1382 mee na de slag bij Westrozebeke. Ze werden later door kopieën vervangen die nog altijd in de kerk aanwezig zijn. De soldaten verwoestten ook de grafelijke burcht.
In 1404 hield de lijkstoet van Filips de Stoute hier halt op zijn weg van Halle naar Dijon. In de loop van de 15e eeuw werd de kerk hersteld en verbouwd. De burcht werd niet hersteld maar door Jan zonder Vrees overgedragen aan het kapittel om zijn schulden te delgen. Het kasteel werd volledig afgebroken en het terrein verkaveld (de huidige O.L.V.-straat, Konventstraat, Guido Gezellestraat, Kapittelstraat en Pieter de Cockelaerestraat). Alles wat restte van het domein was de kerk, de zuidelijke Broeltoren en de artillerietoren.
Op 27 juli 1578 werd de kerk grondig door de Geuzen geplunderd en vernield. De herstellingen gebeurden op kosten van de stad.
In 1794 werden eerst drie kostbare schilderijen waaronder de Kruisoprichting van Antoon van Dyck door de Fransen in beslag genomen, in 1797 de hele kerk. 12 kloosters, kapellen en kerken werden als openbaar domein te koop gesteld. Het gebruik van de kerk als opslagruimte voor graan en bier redde ze van de sloop. Kanunnik Robette slaagde erin stiekem de kerk aan te kopen. Bij het afsluiten van het concordaat tussen Napoleon Bonaparte en Paus Pius VII kon het kerkelijk leven opnieuw hervatten en werd de kerk de parochiekerk van de nieuw gestichte Onze-Lieve-Vrouweparochie. In 1817 kon men schilderij van Van Dyck recupereren.
De Duitsers haalden op 2 maart 1944 de 6100 kg zware Maria-klok uit de toren waarbij het stenen gewelf van de toren werd opengebroken. In juli 1944 werd de kerk door twee luchtaanvallen zwaar beschadigd toen 1500 ton bommen op Kortrijk werden uitgegooid. In oktober 1945 werd de vernielde klok in Duitsland teruggevonden. De brokstukken werden snel opgehaald om een nieuwe te gieten van exact dezelfde omvang en gewicht (Michiels in Doornik). Het is de op vier na grootste van het land, na Mechelen, Doornik, Maredsous en Gent. De definitieve restauratie van het kerkgebouw, onder impuls van pastoor Jan De Cuyper, startte pas in 1961. De onderwerpen van de 47 brandglasramen accentueren het grafelijk karakter van de kerk (graven van Vlaanderen, geharnaste ridders tijdens de Guldensporenslag e.d.).